maandag 12 januari 2009

Kenmerkende Aspecten

Door Iza Ham & Vivian Klein


Ø      Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.

Ø      Het begin van Europese overzeese expansie

Ø      de protestantse reformatie die een splitsing van de christelijke kerk in West Europa tot gevolg had

Ø      Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de Nederlandse staat.

 

 

Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling

Het wereldbeeld veranderde heel erg in de Renaissance. Dat kwam onder andere door Copernicus en zijn model van het zonnestelsel. In zijn model stond de zon stil en in het midden. Dit was opeens heel anders omdat ze eerst dachten dat de aarde het middelpunt is. Dit was de aanloop naar de wetenschappelijke revolutie.

Het mensbeeld veranderde onder andere door kunstenaars. De beeldende kunstenaars gingen namelijk opzoek naar de menselijke anatomie, dat deden ze om hun schilderijen en beelden er zo realistisch mogelijk uit te laten zien. Een van die kunstenaars was Michelangelo, hij maakte beelden en schilderijen van naakte mannen en vrouwen. In de middeleeuwen hadden ze het ongepast gevonden, maar nu gingen de mensen er op een andere manier naar kijken. Ze kregen aandacht voor het lichaam. Een andere kunstenaar was Leonardo da Vinci. Hij was onder andere een wetenschapper die geïnteresseerd was in de anatomie van de mens. Hij sneed in het geheim lijken open om te zien hoe het er van binnen uitziet.

 

Het begin van Europese overzeese expansie

Een groot deel van de wereld was nog onbekend voor Europeanen. Ze kenden het Midden-Oosten en van Afrika waren de noordkust en een stukje van de westkust ook in kaart gebracht. Maar verder hadden ze er geen idee van hoe de rest van Azië en Afrika eruit zagen. Er gingen allemaal verhalen in de ronde, over gouden rivieren, mieren zo groot als honden en over zeemonsters. Toch bleef Indië heel aanlokkelijk. Exotische producten uit het verre oosten, zoals zijde en specerijen, waren in de middeleeuwen al verkrijgbaar. Maar het was erg prijzig. De specerijen waren gebruikt als smaakmaker, medicijnen en conserveermiddel. Belangrijk waren ze dus wel. Omdat ze aan de specerijen goud konden verdienen wilden de Europese handelaren de specerijen zelf halen. En omdat de Arabieren en de Turken de weg over het land blokkeerden moesten ze wel een zeeroute vinden. De Portugezen waren de eerste die ver buiten Europa voeren.   

De protestantse reformatie die een splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had

Erasmus was een voorloper van de reformatie van de kerk. Hij geloofde dat het ware christelijke geloof gevonden kon worden door bijbelstudie, dit was in strijd met de kerk die erop gebaseerd was dat alleen de kerk het ware geloof kon bepalen. Hij ontdekte dat in de Vulgaat (de meest gebruikte versie van de Bijbel) veel fouten voorkwamen in vergelijking tot de originele teksten van het Nieuwe Testament. Dit was een van de redenen dat er steeds meer kritiek op de kerk ontstond. Velen ergerden zich aan de rijkdom en corruptie binnen de kerk. 


De hervormingsbeweging begon in 1517 met de actie van Maarten Luther. De kerk verdeelden zich in twee vijandige groepen: de protestanten (die het verbond met de kerk van Rome hadden verbroken) en de katholieken (die trouw bleven aan de paus).


Na Luther kwamen er meer hervormers, een van de belangrijkste was Johannes Calvijn. Een belangrijk verschil tussen Luther en Calvijn is dat Luther zich tot de vorsten richten, zodat zij invloed uit konden oefenen op de gebieden die zij regeerden, terwijl Calvijn vond dat geen vorst of overheid iets over de kerk te zeggen mocht hebben. 



Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de Nederlandse staat

De Nederlandse staat werd opgericht nadat de Spanjaarden zich terugtrokken uit Nederland, na de tachtig jarige oorlog. 


In 1515 nam Filips’ vader Karel V het bestuur over in de Nederlanden. De Nederlanden hadden grote maten van zelfstandigheid, elk gewest en stad had eigen gewoonten en privileges en hadden meestal niet meer met elkaar gemeen dan dezelfde vertegenwoordiger. 


Filips II zetten de politiek van z’n vader voort, hij probeerde het bestuur van de Nederlanden te centraliseren en het protestantisme te bestrijden, hij was namelijk streng katholiek. Zijn beleid riep veel kritiek op en toen hij in 1559 zijn halfzus als landvoogdes aanstelde kreeg zij direct problemen met de hoge adel. De Nederlanden verzette zich steeds meer tegen de bemoeienissen vanuit Spanje, daar kwam bij dat het calvinisme begon door te dringen in de Nederlanden.


Het hoge adellijke verzet werd geleid door Willem van Oranje. In 1564 vroeg Willem van Oranje om godsdienstvrijheid, maar dit werd afgewezen door Filips en hij beval nog harder op te treden. In 1566 trokken honderden lage edelen naar het paleis van de landvoogdes en vroeg haar de inquisitie af te schaffen. Hier stemde ze echter niet mee in, wel beloofde ze de inquisitie te matigen. 


Hierdoor durfden de calvinisten in de zomer van 1566 veel meer en zo ontstond de beeldenstorm; een reeks van verwoestingen in kerken en kloosters als opstand tegen de beeldenverering. 


Toen stuurde Filips in augustus 1567 de hertog van Alva met zijn leger naar de Nederlanden. Alva bleef een tijd oppermachtig in de Nederlanden en hij wet zeer gehaat. Ondertussen ontstond er oproer door bendes onder leiding van lage edelen. Deze noemden zichzelf “geuzen” en erkende Willem van Oranje als hun leider. 


Op 1 april 1572 namen deze geuzen Den Briel in, dit was de eerste stad die uit de handen van Alva werd bevrijd. Hierna liepen vele Hollandse steden over naar de opstand. Ze eisten het vertrek van de Spaanse troepen en maakten een eind aan de geloofsvervolging.


Filips pikte dit niet en stelde de hertog van Parma aan tot landvoogd. Enkele zuidelijke gewesten sloten een verbond met hem, maar de andere gewesten sloten samen met Willem van Oranje een bondgenootschap: de Unie van Utrecht. De Unie bereikte een crisis toen Willem van oranje werd vermoord in 1584 en toen Parma in 1585 Antwerpen innam, maar uiteindelijk wonnen ze toch doordat Parma de opdracht kreeg een invasie in Engeland voor te bereiden en de Nederlanden verliet. 


Toen besloten de Nederlanden verder te gaan als Republiek der Verenigde Nederlanden.


zondag 26 oktober 2008

De ideale staat

Opdracht Geschiedenis

Door Vivian Klein


Inleiding

In zijn boek Politeia beschrijft Plato zijn ideeën over hoe de stadstaten in zijn tijd zouden moeten functioneren. In dit werkstuk bespreek ik steeds eerst een uitgangspunt van Plato en vergelijk ze dan met de situatie nu.


De ideale staat volgens Plato

Dit waren de uitgangspunten van Plato:

-  Er zijn verschillende rollen en die worden uitgevoerd door verschillende groepen;

-  Er is censuur om te zorgen dat er stabiliteit is en het bestuur niet veranderd door bijvoorbeeld invloeden van buitenaf.


Plato onderscheidde vijf bestuursvormen. Geordend van gewenst naar ongewenst:

-  Aristocratie: bestuur door de ‘meest bekwamen’ op filosofisch en militair gebied;

-  Timocratie: bestuur door de militairen (zoals in Sparta) dit kon werken maar er was te weinig aandacht voor filosofie;

-  Oligargie: bestuur door de rijken ongewenst omdat rijkdom dan de maatschappelijke positie bepaalde (en is rijkdom wel een deugd?)

-  Democratie: bestuur door het volk, wat werkt niet omdat dan juist de niet productieve burgers zich met de politiek zouden gaan bemoeien. Dat zijn niet de meest geschikte mensen. Het leidde vaak tot tirannie

-  Tirannie: de macht in handen van één sterke leider. Dit leidde altijd tot uitbuiting en was daarom de meest ongewenste vorm.

 

In onze tijd is in de westerse wereld de democratie het populairst. Het wordt zelfs met geweld ingevoerd in andere landen en het is ondenkbaar dat een niet democratisch land lid van de EU mag worden. Dit is echter nog maar kort zo. 80 tot 50 jaar geleden waren tirannieën met  sterke mannen aan het hoofd erg populair. Denk aan Nazi Duitsland, het Italië onder Mussolini en het Spanje van Franco. Dit liep nog een tijd door in een aantal zuid Europese landen zoals in Griekenland, Spanje en Portugal. En was de Gaule ook niet een “sterke man” en hebben Berlusconi en Geert Wilders ook niet dat soort tirannieke trekjes?

Oligarchie sluimert in onze tijden onder de democratie. De invloed van de rijken is vaak groot. Berlusconi is een rijke ondernemer met veel grip op de Italiaanse media. Ook in de VS zien we veel invloed van de olie industrie op het beleid in de afgelopen 8 jaar Bush.

Timocratie zien we in vaak na een staatsgreep in landen buiten Europa. Zoals in het Irak van Saddam Hussein of tijdens het bewind van Bouterse in Suriname, De macht van de militairen is ook nog groot in in bijvoorbeeld Turkije.

Aristocratie is in zekere mate ook zichtbaar in Nederland. Bijna alle bestuurders hebben een goede tot zeer goede opleiding. Als VMBO-er heb je weinig kans om premier te worden. Het is natuurlijk geen echte aristocratie maar bepaalde trekken zie je wel terug. Als je niet goed kan debatteren (een kenmerk van de filosofische kant van aristocratie) ben je kansloos in de politiek.


De stadstaat

Plato was teleurgesteld door de het bestuur van de stadstaat Athene. Zowel de tirannieke vorm van “de 30” en de democratische vorm (die zijn leermester Socrates tot de dood veroordeelde) hadden niet zijn voorkeur.


Zo werkte een stadstaat (polis):

Een polis was een gebied met een stad als midden en daaromheen een plattelands gebied. De bevolking bestond uit vrije burgers, onvrije burgers (bijvoorbeeld op het platteland) en slaven. De rol van de vrije burgers was belangrijk, zij streefden naar:

-  een eigen bestuur kunnen kiezen zonder invloed van buiten (bijvoorbeeld een van de bestuursvormen die Plato beschreven heeft).

-  zelfvoorziening, hoewel dat in het rotsachtige Griekenland niet altijd mogelijk was en ze toch vaak levensmiddelen moest invoeren.

-  eigen wetten en rechtspraak.

-  eigen geld.

-  eigen territorium.

Dit lukte niet altijd maar zolang de gemeenschap van burgers bleef bestaan kon ook na een periode van overheersing de polis zichzelf herstellen. De rol van de vrije burgers was dus veel belangrijker dan de niet vrije burgers of de slaven. Vrouwen hadden ook nauwelijks rechten. De gelijkheid betrof dus maar een klein deel van de bevolking.

In de moderne tijd zijn veel van deze zaken herkenbaar, behalve in Europa. Daar zijn een aantal dingen juist uit handen geven aan het grotere Europa; het opgeven van de eigen munt en het afspreken van regels die voor alle landen gelden. In de moderne tijd is het ook normaal dat je moet samenwerken en handelen met andere landen om voorzien te zijn in alle behoeften. Landen die die zich daaraan onttrekken zoals Noord Korea of die dat niet kunnen, zoals zeer arme landen, hebben veel minder welvaart.

 

In het Athene van Plato was na de dictatuur van “de 30” een weer een periode met democratie. Deze werkte als volgt:

De stad was opgedeeld in gebieden die vertegenwoordigers stuurden naar een raad (Boule) die het dagelijks bestuur vormden. Daarnaast was er een volksvergadering waaraan alle volwassen mannelijke vrije burgers konden deelnemen. Deze volksvergadering had het laatste woord. De indeling van de gebieden was oorspronkelijk  (voor Plato’s tijd) zo gekozen dat de oude Clan’s hun macht kwijtraakten. Athene werd opgedeeld in gemeenten en gemeenten werden gegroepeerd tot 30 trittyes. Die werden weer per drie zo gegroepeerd dat ze altijd een stads deel en plattelands deel en een kust deel hadden. Zo ontstonden 10 Phylen die vertegenwoordiges afvaardigden naar de raad. Dit alles bevorderde de gelijkheid en de aandacht voor alle soorten problemen en standpunten.

Plato vond dit geen goed systeem. De afgevaardigden (ofwel de politici) zouden alles doen om het volk tevreden te houden en zo geen goede maar populaire besluiten nemen...


Voor en nadelen van de democratie

De Nederlandse democratie is, net als in veel andere landen, gebaseerd op drie hoofdrechten:

-  initiatiefrecht: iedereen moet een eigen voorstel voor nieuwe regels in kunnen dienen

-  recht tot spreken: iedereen moet zijn mening kunnen geven over een voorstel

-  stemrecht: iedereen kan een stem uitbrengen voor of tegen een voorstel


Dat lijkt erg op wat de oude Grieken hadden, de verschillen zitten in de uitvoering. In Nederland zijn alle burgers gelijk; iedereen heeft 1 stem. Vrouwen hebben dezelfde rechten als mannen. Echter de zwaktes en de kracht van een democratie zijn nog hetzelfde: het is heel moeilijk om impopulaire maatregelen te nemen ook al zijn ze nodig of het beste voor de samenleving, precies zoals Plato beschreef. Aan de andere kant is een democratie ook een goede bescherming tegen een dictatuur, dat is anders dan wat Plato schreef. Dat komt doordat in Nederland de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende machten goed gescheiden zijn.

 

Had Plato gelijk over de democratie?

In het bovenstaande stukje zien we een interessante tegenstelling. Deels lijkt de mening van Plato over democratie te kloppen en deels ook niet. Hoe zit dat nou? Laten we eerst eens verder kijken wat Plato een ideale staat vond:

Plato vond dat elke mens een bepaalde taak had en dat op die manier de arbeid verdeeld moest worden. Om een samenleving te besturen en te beschermen waren wachters nodig. Zij moesten goed zijn in filosofie en in krijgskunst. Ook moesten ze bestand zijn tegen de verleiding van de macht.

Om dit voor elkaar te krijgen was de opleiding heel belangrijk en mochten wachters geen eigen bezit hebben. De wachters deelden alle bezittingen, leefden samen en deelden zelfs vrouwen en kinderen. Hun geluk zou liggen in het uitoefenen van hun beroep.

In de ideale staat is de rol van de vrouw gelijk aan die van de man. Een vrouw kan dus ook wachter worden.

In de ideale staat speelt censuur een belangrijke rol. Door in spel, kunst, toneel en literatuur alleen te voorbeelden te geven van mensen die gewenst gedrag vertonen zal de jeugd goed opgevoed worden en zo dit goede voorbeeld volgen.


In de moderne westerse democratieën gaat het gelukkig deels heel anders maar voor een deel zijn de dingen waar Plato een oplossing voor zocht nu nog steeds actueel. En een aantal van zijn oplossingen kloppen nog.


Wat overeenkomt:

-  Vrouwen kunnen inderdaad alles doen, zelfs het land besturen.

-  We verwachten bepaalde filosofische kwaliteiten van een bestuurder. Sarah Palin bleek in een paar interviews niet erg intelligent over te komen en prompt denkt het leeuwendeel van  de Amerikanen: “Als zij maar geen president wordt...”.


Wat anders is dan Plato’s ideale staat:

-  Censuur is uit den boze omdat we geleerd hebben dat het machtsmisbruik in de hand werkt.

-  De bestuurders mogen wel bezittingen en een privé-leven hebben, maar de beloning van de bestuurders is niet te groot en er mag geen “belangenverstrengeling” zijn.


Als we de moderne westerse democratieën vergelijken met de democratie in Athene zien we nog een paar verschillen:

-  Het is nu niet zo dat elke burger zich met de elk punt van de besluitvorming kan bemoeien, zoals alle vrije burgers van Athene dat wel konden. We kiezen afgevaardigden door te stemmen op een partij voor het bestuur van de gemeente (gemeenteraad), de provincie (provinciale staten) het land (2e kamer) en Europa (Europees parlement).

-  Wel kan iedereen boven de 18 nu meestemmen en niet alleen de volwassen vrije manlijke burgers.


Een van de belangrijkste reden waarom democratie wel of niet werkt is terug te vinden in de cybernetica (systeemtheorie) en dan gaat het om terugkoppeling.

In een plaatje:

Terugkoppeling is bijvoorbeeld het leren van een leerling (het proces). Je stopt er een huiswerk opdracht in (input) en er komt een werkstuk uit (output). Bij het nakijken van het werk geeft de docent feedback zodat een aantal punten van het huiswerk verbeterd kunnen worden.


Bij het besturen van bijvoorbeeld een land werkt dat hetzelfde;

De besluiten die men neemt worden op de proef gesteld door wat het volk ervan vindt. Het volk heeft het recht om een persoon die verkeerde besluiten neemt (bijvoorbeeld om zichzelf te verrijken) naar huis te sturen door hem minder stemmen te geven. Een andere vorm is de regering die een wetsvoorstel maakt en het dan moet bespreken in de tweede kamer. Als de kamer het voorstel anders wil geven ze feedback in de vorm van een motie die wordt aangenomen.

 

In Griekenland  is dit terug te vinden in het schervengerecht waarbij de burgers een generaal die zij te machtig vonden voor 10 jaar konden verbannen. Het stemmen gebeurde dor de naam van de generaal op een potscherf te schrijven. Als er 6000 schreven waren verzameld werd de generaal wiens naam het meest genoemd werd verbannen.

 

In Nederland kan elke burger een besluiten van de overheid laten beoordelen door een rechter. Als een besluit niet overeenstemt met de (grond)wet kan de rechter het verbieden.

 

Een ander middel om terugkoppeling te krijgen op een besluit is via een referendum.

Eigenlijk hadden de mensen uit het oude Athene dit al bij hun volksvergadering; daar mocht iedereen meebesluiten over een bepaald voorstel (al maakte niet iedereen daar gebruik van). Zelfs in een klein land als Nederland wordt dat onpraktisch; met meer dan 10 miljoen mensen is het erg lastig vergaderen. Daarvoor gebruiken we een referendum. Er zijn verschillende soorten referenda:

-  Raadgevend (aangevraagd door de burgers)

-  Raadplegend (raadplegend door de bestuurders)

-  Correctief (om een besluit tegen te houden)

-  Keuze (bijvoorbeeld wie de burgermeester moet worden)

Een referendum kan bindend of niet bindend zijn. Als het bindend is moeten de bestuurders het besluit zo uitvoeren, als het niet bindend is mogen ze het ook anders kiezen maar vaak gebeurt dat niet omdat men bang is om stemmen te verliezen bij de volgende verkiezingen. De opkomst bij referenda is vaak erg laag. Het valt niet mee om de burgers op deze manier te betrekken bij de besluiten.


Afsluiting

Kortom Plato’s zoektocht naar de ideale staat gaat nog altijd door. Wat ik bijzonder vind is niet of hij helemaal gelijk had, maar dat hij de problemen van de verschillende staatsvormen toen al zo kon beschrijven en dat ze nu nog steeds herkenbaar zijn.

En wat betekend een demoracite voor mij als 15 jarige burger van Nederland? Ik, als minderjarige, mag nog niet stemmen, maar ik kan wel kiezen waar ik mijn geld aan uitgeef. Als ik ervoor kies om dierproefvrije make-up te kopen “stem” ik daar dus voor. Stel dat product besluit alsnog op dieren te gaan testen, dan zal ik het dus niet meer kopen en verliest het mijn (financiële) steun. Shoppen is dus een mooie vorm van democratie en feedback geven!


Bronnen

  http://www.schooltv.nl/eigenwijzer/infoblok.jsp?infoblok=901883

  http://www.iep.utm.edu/p/plato.htm

  http://www.scholieren.com/werkstukken/1376

  Geschiedenis Werkplaats VWO

  http://nl.wikipedia.org/wiki/Politeia_(boek)

  Discussie met mijn vader

  http://nl.wikipedia.org/wiki/Charles_de_Gaulle

  http://nl.wikipedia.org/wiki/Polis_(stad)

  http://nl.wikipedia.org/wiki/Democratie

  http://nl.wikipedia.org/wiki/Clisthenes_van_Athene

  http://www.youtube.com/watch?v=Z75QSExE0jU

  http://nl.wikipedia.org/wiki/Terugkoppeling

  http://nl.wikipedia.org/wiki/Ostracisme

 

 

vrijdag 24 oktober 2008

Samenvatting

Sprekend Verleden, handboek A, hoofdstuk 2, paragraaf 7 tot en met het einde van het hoofdstuk

Door Vivian Klein

 

Paragraaf 7

  800 v.C. De Etrusken (een volk uit het midden-oosten) veroverde een groot deel van Noord- en Midden-Italië, dit land behoorde eerst tot het romeinse rijk. Omdat de handel bij de Etruksen flink toenam groeide Rome en andere dorpen uit tot steden.

  500 v.C. De Romeinen kwamen in opstand tegen de Etrusken. Rome was een van de steden die zich vrijvocht.

  400 en 300 v.C. De Romeinen veroverde Italië (behalve het uiterste noorden), ook de Griekse kolonisten in Zuid-Italië (275 v.C.). Ze hebben Italië bijna 1000 jaar geregeerd.

  Republiek Rome veranderde van een monarchie naar een republiek. De belangrijkste bestuurders waren de twee consuls. Elk jaar werden zijn opgevolgd door twee nieuwe. Als ex-consul kwam je in de senaat. Dit was een raad van mensen die vroeger bestuurder waren geweest. De senaat gaf raad aan de consuls. De Romeinse mannen konden terecht in de volksvergadering, deze had echter weinig invloed op het bestuur.

 

Paragraaf 8

  De rijke Romeinen (patriciërs) hadden de macht in Rome. Deze patriciërs waren de enige die leidinggevende functies hadden. De overige Romeinen werden plebejers genoemd. Afkomst bepaalde of je een patriciër of een plebejer was. Huwelijk tussen de twee groepen was verboden. Er waren rijke plebejers en arme plebejers. De rijke moesten evenveel belasting betalen als de patriciërs, dit geld ging naar het bestuur en het leger.

  De plebejers werden ontevreden. De rijke plebejers wouden samen met de patriciërs leiding geven en de arme plebejers wouden niet meer dat ze door te hoge schulden als slaaf konden worden verkocht.

  Enkele eeuwen lang regeerden de patriciërs Rome, maar uiteindelijk hadden ze de rijke plebejers nodig voor hun geld en de arme plebejers als soldaten en moesten ze wel iets toegeven. Plebejers mochten niet meer als slaaf worden verkocht, plebejers en patriciërs mochten met elkaar trouwen en plebejers mochten ook hoge ambten in het bestuur en in het leger uitoefenen. De rijke plebejers waren nu tevreden; ze vormden samen met de patriciërs een nieuwe bovenlaag: de nobiles. Voor de arme plebejers was het leven nog steeds zwaar; het was nog steeds moeilijk om aan land of een bedrijfje te komen, de rente voor een lening was nog steeds zeer hoog en de belangrijke posten in het bestuur en in het leger waren nog steeds onbereikbaar

  Twee groepen in de Romeinse samenleving hadden helemaal niets te zeggen: vrouwen en slaven.

 

Paragraaf 9

  Nadat de Romeinen Italië hadden veroverd (275 v.C.), veroverde ze nog het Middellandse Zeegebied en een groot deel van de rest van Europa (www). Ze deden hier bijna 300 jaar over. Ze hadden elke keer andere redenen om een stuk land te veroveren; het land had een bondgenoot van de Romeinen aangevallen, het bedreigde de handel of de veiligheid van de Romeinen of ze wouden meer land voor de Romeinse bevolking.

  Door deze uitbreidingen veranderde er veel in het Romeinse imperium:

De Romeinen verdelen hun rijk in provincies. Elke provincie had een Romeins bestuur met een gouverneur aan het hoofd en moest elk jaar belasting betalen. Ook werden er in elke provincie troepen gelegerd.

De senaat werd machtiger, hun raad werd bijna altijd opgevolgd.

De invloed van de Griekse cultuur werd sterker. Goden, wetenschappen en bouwtechnieken werden overgenomen van de Grieken. Griekse goden werden ook Romeinse goden, alleen dan onder een andere naam en Romeinse tempels werden op dezelfde manier gebouwd als Griekse tempels.

Het aantal arme mensen steeg sterk. Dit kwam doordat veel boeren gedwongen werden hun families te verlaten om in het leger te dienen. De boerderij kon hierdoor niet meer draaide gehouden worden door de overige familieleden en het gezin verhuisde naar de stad. Deze mensen werden proletariërs genoemd.

Het aantal rijke mensen steeg sterk. Sommige mensen werden rijk door de buit die ze gemaakt hadden tijdens veldtochten, anderen door de groeiende handel en weer anderen doordat ze de bevolking in de veroverde gebieden te veel belasting lieten betalen en een deel zelf hielden. 

Veel slaven werden buitgemaakt uit de veroverde gebieden. Deze werden behandeld als vee: overdag moesten ze met kettingen aan hun benen op het land van de grondbezitters werken en ‘s nachts sliepen ze in ondergrondse gevangenissen. Doordat ze zo behandeld werden kwamen er grote en kleine opstanden voor.

✦ Het Romeinse leger werd minder sterk. Dit kwam doordat er steeds meer proletariërs kwamen. Deze hadden geen geld om zelf hun wapens en uitrusting te betalen, in tegendeel tot de boeren.

 

Paragraaf 10

  200 v.C. Een deel van de Romeinen vond dat het land van de staat onder de proletariërs verdeeld moest worden, omdat de armen dan weer boeren konden worden en er weer sterke boerenlegers ontstonden. Deze mensen waren onder andere Tibertius en Gaius Gracchus. Veel rijke Romeinen hadden land van de staat gepacht en waren dus tegen dit plan. Zo ontstond er een burgeroorlog waarin Tibertus en Gaus Gracchus omkwamen.

  Door gebrek aan boeren en dus aan soldaten werd er een beroepsleger opgericht. Vrijwillig kon je je aanmelden voor 16 jaar dienst en een stuk grond met boerderij na afloop. Omdat hun generaals voor hun zorgden, waren de soldaten trouw aan hun en niet aan Rome. Een van die generaals was Julius Caesar en hij was een van de bevelhebbers die besloot naar Rome te gaan en de macht over het Romeinse rijk wouw.

  Het lukte de senaat niet om de macht uit handen van Caesar te krijgen en daarom pleegde ze (in 44 v.C.) een moordaanslag op hem. Maar na heb volgden nieuwe tegenstanders en er kwam een burgeroorlog waar Actavianus als winnaar uit kwam. Hij noemde zichzelf Augustus en besloot voorzichtig te werk te gaan; hij lied de senaat, het consulaat en de volksvergadering bestaan, maar eigenlijk had hij wel alle macht. Zo werd hij de eerste keizer van het Romeinse rijk.

  Toen volgde enkele eeuwen vrede (Pax Romana word deze tijd genoemd). Deze redenen voor deze vrede waren: 1. Het leger bleef trouw aan de keizers omdat die hen goed behandelde. 2. De keizer benoemde legeraanvoerders die hem trouw waren en ze waren maar kort in dienst. 3. De welvaart nam toe doordat er geen zeerovers en bandieten meer waren. 4. Er lagen geen krachtige vijanden op de loer.

  Tijdens het keizerrijk werd er nog meer handel gevoerd dan tijdens de republiek. Het aantal handelaren, handelswerklieden en steden groeide.

  In de stad was veel vermaak in de vorm van gladiatorengevechten en amfitheaters. Een beroemd amfitheater is het Colosseum in Rome.

  De meeste mensen woonden op het platteland en werkten in de landbouw. Een groot deel van het land was in de handen van grondbezitters die het lieten bewerken door slaven of vrije pachters. Het grootste deel van de bevolking bestond uit vrije boeren.

  De Romeinse bevolking bestond uit lagen:

De rijken: met een bezit van vier miljoen sestertiën (Romeinse munt) kon je een leidinggevende functie krijgen, voor 400.000 een minder hoge functie in het bestuur van het rijk en voor een voor 100.000 een functie in het bestuur van en stad.

Burgers met enig bezit: de vrije boeren, de kleine winkeliers en de handwerkslieden met een bedrijfje.

✦ De armen: mensen met bijna niets; hun kleren en wat huisraad

✦ De slaven.

  Om het Romeinse burgerrecht te krijgen moest je bewijzen dat je “Romeins” was door dezelfde taal te spreken, godsdienst te hebben, literatuur te kennen, kleding te dragen en vrijetijdsbesteding te hebben. Mensen wouden dit burgerrecht om onder de Romeinse rechtspraak te vallen en leidinggevende functies te kunnen krijgen.

 

Paragraaf 11

  De Romeinen namen de kijk op de wereld van de Grieken grotendeels over, maar toch bleven er verschillen. Volgens de Romeinen was de aarde een platte schijf die in de ruimte zweefde, de kaarten waren echter wel cirkelvorming getekend met het oosten boven.

  De Romeinen hadden een meer praktische en militaire kijk op de mens en de wereld. De Grieken benaderde dit alles op een meer filosofische manier.

  Militaire kijk: de Romeinen vonden andere waarden belangrijk dan de Grieken; moed, gehoorzaamheid en opofferingsgezindheid. ‘t Bekendste soort bouwwerk van de Romeinen was ‘t amfitheater, een theater waarin de “strijd” centraal stond.

  Praktische kijk: de mens was volgens der Romeinen iemand met plichten en rechten > ze besteedden veel tijd aan het opschrijven van wetten. De basiswetten waren:

✦ Iemand is onschuldig tot het tegendeel bewezen is.

✦ Iemand die ergens van beschuldigd is moet de kans krijgen zich te verdedigen.

✦ Niemand mag worden gestraft voor wat hij denkt.

✦ Bestuurders mogen zich niet bemoeien met de rechtspraak, alleen rechters.

  De Romeinen wouden ‘t dagelijks leven verbeteren, ook met behulp van de natuur; ze bouwden waterleiding en badhuizen.

  De Romeinse en Griekse bouwkunst leek erg op elkaar, maar waren toch anders. Romeinse tempels hadden een voorkant - Griekse tempels waren “richtingloos” en Romeinse theaters waren vrijstaande gebouwen - Griekse theaters waren ingebed in een heuvel. Andere typisch Romeinse constructies waren; de boog, het gewelf en de koepel.

 

Paragraaf 12

  Joden vielen op omdat ze maar in één god geloofde en met zo weinig waren. Ze werden vaak overheerst, in 63 v.C. ook door het Romeinse rijk. De Joden kwamen in opstand, verloren en werden verdreven door de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinse bevelhebber en latere keizer Titus. Sindsdien waren er meer Joden buiten dan in Palestina, maar ze hielden hun godsdienst en gebruiken en vormden een duidelijke minderheid.

  Ontstaan van het Christendom: Jezus van Nazareth trok veel aandacht met zijn prediking  over goedheid, vergevingsgezindheid en een “Koninkrijk van God”. Sommigen gingen hem zien als degene die de Joden van de Romeinen zal bevrijden, Joodse leiders dienden een aanklacht in omdat ze bang waren hun macht te verliezen en de Romeinse gouverneur Pontius Pilatus veroordeelde Jezus tot de dood aan het kruis.

  Na zijn dood werden zijn ideeën door zijn apostelen verspreid. Zij gaven hem de naam Jezus Christus. Zijn volgelingen schreven de verhalen over Jezus op en Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes schrijven ieder een evangelie. Deze evangeliën, de brieven van Paulus en de geschiedenis van de apostelen vormen het Nieuwe Testament. Het nieuwe en het oude testament vormen samen de Bijbel van de christenen.

  Het christendom verschilde van elkaar in verschillende streken van het Romeinse rijk, pas toen in de 4e eeuw het christendom aanvaart werd ontstond er eenheid. Er kwam een officiële geloofsbelijdenis.

  De belangrijkste rituelen van het christendom worden samen sacramenten genoemd. Deze rituelen zijn: de doop, de eucharistie, de biecht, het huwelijk tussen man en vrouw, de wijding tot priester, het vormsel en het oliesel.

  Het christendom verspreidde zich snel tijdens de Pax Romana, de apostel Paulus had hier een grote bijdrage aan. Vooral armen en onderdrukten werden christen.

  Het christendom was lange tijd verboden in het Romeinse rijk en sommige keizers vervolgden de christenen zelfs, die hadden het gevoel dat de christenen meer trouwe waren aan hun geloof dan aan de Romeinse keizer en zagen dat als een bedreiging.

  Ondanks de onderdrukkingen bleef het aantal christenen groeien. In 313 werd het christendom officieel toegestaan door keizer Constantijn en in 394 was het christendom de enige toegestane godsdienst.

  Het christendom bouwde een organisatie op paralel aan de organisatie van het Romeinse rijk. Toen het Romeinse bestuur uiteenviel (416) hield het christendom zijn structuur grotendeels. Er waren nog altijd verschillen tussen het christendom in het West- en het Oost-Romeinse rijk.

 

Paragraaf 13

  Na de dood van keizer Theodosius (395) namen zijn zonen het rijk over, dat nu verdeeld was in het Oost- en het West-Romeinse rijk. Het Oost-Romeinse rijk zou nog tot 1453 bestaan (toen werd het veroverd door de Osmaanse Turken) en het West-Romeinse rijk nog tot 476 (toen het uiteenviel in een lappendeken van Germaanse staten).

  Tijdens de laatste eeuwen van het Romeinse rijk trokken de Germanen binnen. Ze veroverde een groot deel van West-Europa. Er waren verschillende Germaanse stammen, ze hadden allemaal een gelaagde samenleving; bovenaan de vrije mannen, daaronder de vrijgelatenen en als onderste de slaven. Bij oorlog werd er een aanvoerder gekozen, soms werd deze in tijd van vrede koning.

  De Germanen vereerden anders dan de christenen meerdere goden. De goden verbeeldden vaak natuurkrachten en hadden in iedere stam een andere naam. Er was echter ook een overeenkomst; de Germanen en de christenen geloofden allebei in leven na de dood.

  De Romeinen mengden zich met de Franken. Tijdens keizer Constantijn (306-337) hielpen ze bij de verdediging van het Romeinse rijk. De Franken woonden in het huidige België en Noord-Frankrijk. In de eeuwen erna vochten de Franken soms tegen de Romeinen, soms tegen elkaar en soms aan de kant van de Romeinen.

  In de 5e eeuw werd de invloed van de Franken steeds groter en die van de Romeinen steeds minder. De Romeinse legioenen trokken zich terug, gevolgd door veel bewoners. De overgeblevenen mengden zich met de Franken, Romeinse bouwwerken werden verwoest en er bleef weinig over van de Romeinse cultuur.

  Toen werden de Franken bedreigd door de Alemannen, de Thüringers en de Goten en ontstond het verlangen naar een leider die het volk zal beschermen; in 481 werd Clovis koning van een van de Frankische stammen. Hiermee begon de middeleeuwen